Als ik met mensen over mijn vak praat zeggen ze vaak binnen een paar zinnen: “Oncoloog, dat lijkt me zo’n zwaar beroep met al die moeilijke gesprekken.” Natuurlijk is het zwaar als mensen met een bedreigende ziekte worden geconfronteerd en als de dood nabij komt – zeker voor de patiënten en hun naasten. Toch vallen de werkweken me niet zo zwaar. Ik heb eens van afgelopen week teruggekeken wie er in mijn spreekkamer kwamen en wat ik allemaal besproken heb.
Er stonden afgelopen week 90 patiënten op mijn spreekuurlijst, van wie ik er 36 in de spreekkamer zag (de anderen waren, mede vanwege de pandemie, telefonische consulten of E-health consulten). Ik richt me hierna op deze 36 patiënten. Vier van hen zag ik voor het eerst. De jongste patiënt was halverwege de twintig en de oudste ruim boven de negentig jaar oud. Mijn expertise richt zicht vooral op patiënten met nierkanker, melanoom, blaaskanker en prostaatkanker en 29 van de 36 patiënten zag ik vanwege één van die diagnoses.
Van de controlepatiënten die ik in de spreekkamer zag, nam ik afscheid van 3 patiënten omdat het zo goed met hen ging. Zij mogen zich als genezen beschouwen. Ik zag 9 patiënten die waren begonnen met uitgezaaide kanker en inmiddels hun behandeltraject hebben afgerond. Zij staan onder controle zonder dat de ziekte weer actief is geworden. Er waren 5 patiënten bij die voor controle kwamen na hun behandeltraject voor niet-uitgezaaide kanker. Al deze patiënten (bijna de helft van het totaal) gingen deze week blij en opgelucht mijn spreekkamer uit. Ik denk dat een groot deel van hen genezen zal blijken te zijn, maar ik heb nog wat meer tijd nodig om dat hardop tegen hen te kunnen zeggen.
Er waren 6 patiënten deze week die opnieuw slecht nieuws kregen en zich weer schrap moeten zetten voor een nieuw behandeltraject, met alle onzekerheid daar omheen. Gelukkig nam ik afgelopen week van niemand afscheid in de spreekkamer, vanwege uitbehandelde ziekte en naderend overlijden. Ik zal eerlijk zijn: dat is regelmatig anders. De rest van de patiënten zitten midden in een behandeltraject of kort daarna en ik kan nog niet goed zeggen welke kant dat op zal gaan.
De rest van de week heb ik natuurlijk ook te maken met patiënten in de diensturen buiten kantoortijden en op de verpleegafdelingen. Daar concentreert de narigheid zich en is er meer leed te verzachten door troost, dan door genezing. Aan de andere kant: op de afdelingen doe je het samen met verpleegkundigen en andere artsen, en wat je samen kunt doen valt minder zwaar.
Maar toch: ik haal veel voldoening uit al deze verschillende gesprekken. Deze week zag ik een dierbare patiënte die inmiddels 5 jaar ziektevrij is, nadat ze in een wetenschappelijk onderzoek met nieuwe immunotherapie werd behandeld, vanwege een uitzichtloze situatie met uitzaaiingen. Een indrukwekkend verhaal dat de krant haalde. Zoals elk jaar hadden we een uitgebreid en indringend gesprek, zonder over medische toestanden te hoeven praten. Wel over de impact dat het heeft gehad, op haar en haar naasten. Ik kreeg alweer een tijdje geleden een kaart, vanwege haar 50-jarig huwelijksjubileum waarop stond: “Wie niet in wonderen gelooft, is niet realistisch”. Woorden waar zij zich aan heeft vastgehouden en waar ik me nu ook regelmatig aan vasthoud.
Ik ben inmiddels overtuigd in wonderen gaan geloven. Die maken mijn beroep een stuk lichter.
Oncoloog-internist Hans Westgeest schrijft een column voor LoveLife.nl, waarin hij een inkijkje geeft in zijn dagelijks leven als arts bij Amphia. Patiënten hebben toestemming gegeven voor het delen van de verhalen. Alle columns van Hans vind je hier.